nl.wiktionary.orgaanbouw - WikiWoordenboek Nederlands Uitspraak Geluid: aanbouw (hulp, bestand) IPA: / ˈambɑu / (2 lettergrepen) Woordafbreking aan·bouw Woordherkomst en -opbouw Naamwoord van handeling aanbouwen ww , vergelijk Duits Anbau [1] enkelvoud meervoud naamwoord aanbouw aanbouwen verkleinwoord aanbouwtje aanbouwtjes Zelfstandig naamwoord de aanbouw m (bouwkunde) het bouwen van iets aan een ander gebouw (bouwkunde) het aangebouwde De slaapkamer komt in de nieuwe aanbouw. Het oude kasteel heeft vele aanbouwen. ▸ Tegen haar verwachting in leidt de deur niet naar de binnenplaats, maar naar een van de bijgebouwen: een lage, langgerekte aanbouw.[2] Synoniemen aanbouwsel, aanbouwing Hyponiemen raderkastaanbouw Afgeleide begrippen aanbouwkeuken, aanbouwploeg, aanbouwtent, aanbouwwerktuig, aanbouwwet, aanbouwzorgkamer Typische woordcombinaties in aanbouw zijn ∗ Een van Elena's naarste herinneringen was die ene middag ruim dertig jaar geleden, waarop ze samen met Gombrowski en de kleine Püppi hun in aanbouw zijnde statige nieuwe domicilie aan de Beutelweg had bezichtigd.[3] Vertalingen Werkwoord vervoeging van aanbouwen aanbouw (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbouwen ... dat ik aanbouw. Gangbaarheid Het woord aanbouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie. In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanbouw" herkend door: 99 %van de Nederlanders; 99 %van de Vlamingen.[4] Verwijzingen