nl.wiktionary.org

beloven - WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

Woordafbreking

  • be·lo·ven

Woordherkomst en -opbouw

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beloven
beloofde
beloofd
zwak -d volledig

Werkwoord

beloven

  1. overgankelijk toezeggen dat iets gedaan zal worden
    • De man beloofde het meisje van alles, maar kwam geen van zijn beloftes na. 
     'Monsieur Point was erg goed in marketing. In die tijd lieten veel mensen zich vervoeren door een chauffeur. Hij beloofde de chauffeurs een gratis maaltijd als ze hun baas naar zijn restaurant zouden brengen', zegt Henriroux.[4]
     En toen zij zo samen wat gepraat hadden, beloofde de jongen dat hij in de herfst, als de geiten naar binnen waren gebracht, naar het paleis van Sinterklaas zou komen.[5]

Afgeleide begrippen

Uitdrukkingen en gezegden

  • beloofd blijft beloofd
  • dat belooft wat!

daar valt veel van te verwachten (ook in negatieve zin, dan dus cynisch bedoeld)

 Het eerste weekend al 1000 bezoekers! Dat belooft wat! 

Spreekwoorden

  • Veel beloven en weinig geven doet de gekken in vreugde leven [6]

Vertalingen

    1. toezeggen dat iets gedaan zal worden   

Gangbaarheid

100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen