geld - WikiWoordenboek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geld | gelden |
verkleinwoord | geldje | geldjes |
Zelfstandig naamwoord
het geld o
- in vaste eenheden verdeeld ruilmiddel dat in een samenleving wordt gebruikt voor betalen en sparen
- Hij ging uit eten, maar toen hij moest betalen kwam hij erachter dat hij geen geld bij zich had.
- ▸ Pogue deed wat geld in de jukebox, begon te dansen en zweepte iedereen op. Binnen de kortste tijd hadden we de stille kroeg volledig overgenomen. Er vormden zich wat onverwachte stellen aan de bar en een van de jongens ging er met de barvrouw vandoor.[2]
- (economie) algemeen gangbaar betaal- en spaarmiddel
- (financieel) door de overheid aangewezen ruilmiddel voor betaling van goederen, diensten en belastingen
- (figuurlijk) rijkdom waarover persoon of een organisatie beschikt
- Al zijn geld zat in zijn bedrijf.
- ▸ Ingeborgs vader, baron Von Freital, geloofde niet in de liefde, maar des te meer in geld en afkomst, en vooral in de gunstige combinatie van die grootheden.[3]
Synoniemen
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Geld als water verdienen ( of hebben)
Stoett-641 [4]
- Geld in 't water werpen ( of smijten)
het geld onnut uitgeven, het verspillen aan een roekelooze of dwaze onderneming
- Geld wat stom is, maakt recht wat krom is
met geld kan men de ergste dingen goedmaken (ofwel: voor geld is alles te koop)
- Geld opzijzetten
- Voor hetzelfde geld
Dat is net zo goed mogelijk, dat zou ook zomaar kunnen
- Een smak geld
Een grote hoeveelheid geld
- Geld maakt niet gelukkig.
Er is meer in het leven dan financiële rijkdom
- Geld verzoet de arbeid.
Geld dat je verdient maakt het (vervelende) werk weer goed
- Geld wat stom is, maakt recht wat krom is.
Met geld kan men de ergste dingen goedmaken (ofwel: voor geld is alles te koop)
- Alle waar naar hun geld zijn
Als een product duurder is, is het meestal van betere kwaliteit
- Eieren voor je geld kiezen.
Met minder genoegen nemen dan men eerder wilde
- Geen geld, geen Zwitsers.
Zonder geld krijg je hulp noch koopwaar of er is altijd wel geld nodig om iets gedaan te krijgen
- Geen twee missen voor hetzelfde geld doen.
Niet twee keer hetzelfde zeggen of doen
- Goed geld naar kwaad geld gooien.
Geld ergens insteken waarvan bekend is dat het niks oplevert
- Het geld brandt hem in de zak.
Hij geeft graag en veel geld uit.
- Het geld groeit niet op de rug.
Geld is niet vanzelfsprekend, er moet hard voor gewerkt worden
- Tijd is geld.
Je kan iedere minuut in (werk)tijd gebruiken voor productieve activiteiten. Dus alle verspilde tijd is ook geldverspilling
- Veel waar voor weinig geld
Met heel aantrekkelijke eigenschappen, gelet op de lage prijs
- Voor geld kun je de duivel doen dansen
Met geld krijg je alles voor elkaar.
- Zwemmen in het geld
Heel veel geld hebben
Anagrammen
Vertalingen
1. een ruilmiddel dat gegarandeerd wordt door een land waarmee goederen en diensten kunnen worden gekocht
|
|
Werkwoord
vervoeging van |
---|
gelden |
geld
Gangbaarheid
- Het woord geld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geld" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
Verwijzingen
- ↑ "geld" in:
Sijs, Nicoline van der
, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3 - ↑
Tim Voors
“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers - ↑
Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
- ↑ www.dbnl.org
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
Zelfstandig naamwoord
geld
Engels
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- [A] erfwoord van Angelsaksisch geld/ġield (in betekenis mede beïnvloed door Latijn geldum). Binnen het Engels verwant met yield. Verder van West-Germaans *geld, Protogermaans *geldą(m), Indo-Europees *gʰeldʰ- .[1]
- [B] Via Middelengels gelden van Oudnoords gelda.[2] Verder van Protogermaans *galdijaną, Indo-Europees *gʰel- ("snijden)."
enkelvoud | meervoud |
---|---|
geld | gelds |
Zelfstandig naamwoord
[A]geld
- (verouderd), (financieel) geld
Zelfstandig naamwoord
[B] (dierkunde) gecastreerd vrouwelijk dier (bijv. een ooi)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to geld |
he/she/it | gelds |
verleden tijd | gelded gelt |
voltooid deelwoord |
gelded gelt |
onvoltooid deelwoord |
gelding |
gebiedende wijs | geld |
Werkwoord
geld
- overgankelijk castreren, ontmannen
- overgankelijk beroven, ontdoen van
- overgankelijk censureren, kuisen
Verwijzingen
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
geld
- (financieel)(economie) geld; een ruilmiddel dat gegarandeerd wordt door een land waarmee goederen en diensten kunnen worden gekocht
Veluws
Zelfstandig naamwoord
geld
- (financieel)(economie) geld; een ruilmiddel dat gegarandeerd wordt door een land waarmee goederen en diensten kunnen worden gekocht