nl.wiktionary.org

reet - WikiWoordenboek

  • ️Sun Jun 03 2018

Nederlands

Uitspraak

Woordafbreking

  • reet

Woordherkomst en -opbouw

enkelvoud meervoud
naamwoord reet reten
verkleinwoord reetje reetjes

Zelfstandig naamwoord

dereetv/m

  1. een (soms opengereten) spleet, kier
    • Doordat onze kat er vaak haar klauwen aan aanscherpte, zat die oude leunstoel vol reten. 
  2. (dysfemisme) (vulgair) kont, billen, achterwerk, anus
    • hij had die dag een stekende pijn in zijn reet 
    1. (figuurlijk) gebruikt om minachting of afkeer uit te drukken
      • De kaartjes voor het feest waren belachelijk duur, maar er was geen reet te beleven. 
    2. versterkend voorvoegsel (jongerentaal) heel erg, in de vorm "rete-" gebruikt als linkerdeel van samengestelde bijvoeglijke naamwoorden als versterker van het rechterdeel
      • Zij heeft echt een retegoed boek geschreven. 
  3. (landbouw) plaats waar het vlas te weken wordt gelegd

Opmerkingen

  • Betekenis 2.2 kan ook worden opgevat als een soort voorvoegsel. Door de Taalunie wordt het echter beschouwd als samenstelling, niet als afleiding. Het wordt daarom hier bij de oorspronkelijke betekenis beschreven en niet als apart voorvoegsel.

Gelijkklinkende woorden

Hyponiemen

Afgeleide begrippen

Anagrammen

Vertalingen

    1. een (soms opengereten) spleet   

Werkwoord

vervoeging van
rijten

reet

  1. enkelvoud verleden tijd van rijten
    • Ik reet. 
    • Jij reet. 
    • Hij, zij, het reet. 

Gangbaarheid

99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[10]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "reet" in:

    Sijs, Nicoline van der

    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. reet op website: Etymologiebank.nl
  4. Oudnederlands Woordenboek
  5. reet op website: Etymologiebank.nl
  6. Hoeksema, J.

    "Minimaliseerders in het Standaardnederlands" in: Tabu. jrg. 32 nr. 3/4 (2002) Nederlands Instituut, Groningen
    ; p. 140; geraadpleegd 2018-06-03
  7. Sijs, N. van der

    Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen
    ; p. 541; geraadpleegd 2018-06-03
  8. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  9. reet op website: Etymologiebank.nl
  10. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Fries

Uitspraak

enkelvoud meervoud
naamwoord reet reten
verkleinwoord reetsje reetsje

Zelfstandig naamwoord

reet g [1]

  1. reet, gat, kont
    «En hy skopte my ûnder myn reet[2]

    En hij gaf mij een schop onder m'n kont.

Verwijzingen