nl.wiktionary.org

totaal - WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

Woordafbreking

  • to·taal

Woordherkomst en -opbouw

  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘geheel’ voor het eerst aangetroffen in 1482 [1]
  • afgeleid van het Latijnse tōtus met het achtervoegsel -aal [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen totaaltotalertotaalst
verbogen totaletotaleretotaalste
partitief totaalstotalers-

Bijvoeglijk naamwoord

totaal

  1. geheel
    • De totale productiewaarde van de sector steeg met 10%. 
  2. volkomen, volledig
    • De Europese top is uitgelopen op een totale mislukking. 
     Vandaag zou ik de woestijn intrekken, een dorre vlakte die mij totaal vreemd was.[3]
enkelvoud meervoud
naamwoord totaal totalen
verkleinwoord totaaltje totaaltjes

Zelfstandig naamwoord

hettotaalo

  1. alle onderdelen tezamen
    • Het totaal is meer dan de som der delen. 

Hyponiemen

Afgeleide begrippen

Vertalingen

    1. alle onderdelen tezamen   

Gangbaarheid

99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen