nl.wiktionary.org

trap - WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

Woordafbreking

  • trap

Woordherkomst en -opbouw

enkelvoud meervoud
naamwoord trap trappen
verkleinwoord trapje trapjes

Zelfstandig naamwoord

[A]detrapm

  1. (bouwkunde) verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich (schuin) boven elkaar bevinden
    • Hij liep de trap op. 
     Gebroederlijk pakten we elkaars handen vast en liepen de trap op van de enige winkel van het dorp, die ook dienst deed als centrale hangplek voor alle hikers.[5]
  2. stoot met de voet
    • Hij gaf de bal een veel te harde trap. 
  3. (techniek) onderdelen van een duikuitrusting die de druk van de perslucht terugbrengen naar normale druk om te ademen
  4. mate van ontwikkeling
    • Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door de concurrentie verbrokkelde massa [6] 
  5. (muziek) functie of akkoord in een akkoordreeks
  6. (taalkunde) elk van de verschillende mogelijke vormen van een bijvoeglijk naamwoord die een bepaalde mate van gradatie aangeven
    • De stellende, vergrotende en overtreffende trap. 
  • 1. Een stenen trap.

    1. Een stenen trap.

  • 2. De keeper gaf de bal een harde trap.

    2. De keeper gaf de bal een harde trap.

Synoniemen

Hyponiemen

Afgeleide begrippen

Uitdrukkingen en gezegden

  • [2]: Een trap nageven

Iemand die al in een kwetsbare positie zit, nog eens extra aanvallen

  • [1]: Van de trap gevallen zijn

naar de kapper zijn geweest

Vertalingen

    1. verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen,...   

Werkwoord

vervoeging van
trappen

[A] trap

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappen
    • Ik trap. 
  2. gebiedende wijs van trappen
    • Trap! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappen
    • Trap je? 

Zelfstandig naamwoord

[B]detrapv/m

  1. (trapachtigen) benaming voor vogels uit de familie Otididae op Wikispecies
    • De grote en de kleine trap worden in de Lage Landen niet vaak waargenomen. 
  • 1. Een grote trap.

    1. Een grote trap.

Hyponiemen

Afgeleide begrippen

Vertalingen

    1. benaming voor vogels uit de familie Otididae   

Gangbaarheid

100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord trap trappe

Uitspraak

Woordafbreking

  • trap

Woordherkomst en -opbouw

  • Afgeleid van het Nederlandse trap

Zelfstandig naamwoord

trap

  1. trap, verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich (schuin) boven elkaar bevinden

Engels

Uitspraak

Woordherkomst en -opbouw

vervoeging
onbepaalde wijs to  trap 
he/she/it  traps 
verleden tijd  trapped 
voltooid
deelwoord
 trapped 
onvoltooid
deelwoord
 trapping 
gebiedende wijs  trap 

Werkwoord

trap

  1. overgankelijk verstrikken
  2. overgankelijk in de val lokken
  3. overgankelijk bedotten, bedriegen, voor het lapje houden
  4. overgankelijk insluiten, opsluiten
  5. overgankelijk voorzien van vallen
  6. onovergankelijk vallen uitzetten
enkelvoud meervoud
trap traps

Zelfstandig naamwoord

trap

  1. val voor het vangen van bep. dieren (ook fig. hinderlaag, valstrik)
  2. valdeur, valluik
  3. (techniek) apparaat of ander soort voorwerp om iets mee op te vangen of af te voeren, zoals een filter, zeef e.d.
  4. (techniek) stoomafsluiter
  5. katapult
  6. (sport) bunker [3], golfbunker

Kroatisch

Zelfstandig naamwoord

trap

  1. trap, verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich schuin boven elkaar bevinden

Limburgs

Zelfstandig naamwoord

trap v

  1. trap, verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich (schuin) boven elkaar bevinden

Pools

Uitspraak

Woordafbreking

  • trap

Zelfstandig naamwoord

trap monbezield

  1. (scheepvaart) loopplank
  2. valluik
  3. (sport) trap; een discipline in de schietsport

Synoniemen

  1. zapadnia

Afgeleide begrippen

Werkwoord

trap

  1. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van trapić

Tsjechisch

Uitspraak

Woordafbreking

  • trap

Zelfstandig naamwoord

trap monbezield

  1. (paardrijden) draf; gang van paard, en andere viervoeters, sneller dan de stap maar langzamer dan de galop
  2. (geologie) vloedbasalt, basaltvloed, plateaubasalt, trapp; een grootschalige vulkanische uitbarsting van basaltische lava's die grote stukken land of oceaanvloer bedekt
  3. (sport) trap; een discipline in de schietsport
  4. (muziek) trap; een subgenre van hiphopmuziek dat ontstond in de late jaren 1990

Verbuiging

  enkelvoud meervoud
nominatieftraptrapy
genitieftraputrapů
datieftraputrapům
accusatieftraptrapy
vocatieftrapetrapy
locatieftraputrapech
instrumentalistrapemtrapy

Schrijfwijzen

  1. trop monbezield
  2. trapp monbezield

Synoniemen

  1. klus monbezield, poklus monbezield

Typische woordcombinaties

Meer informatie

Verwijzingen

Werkwoord

trap

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het imperfectieve werkwoord trápit

Tussenwerpsel

trap

  1. klik, klak; kort, scherp en droog geluid, specifiek bij een draf

Schrijfwijzen

Verwijzingen

Bijwoord

trap

  1. op een draf

Synoniemen