onzetaal.nl

Wappie (herkomst en betekenis)

Waar komt wappie vandaan?

De precieze herkomst van wappie is helaas onduidelijk. Het komt in elk geval al voor in het Woordenboek van Neologismen van Marc De Coster uit 1999. Daarin krijgt het de betekenis ‘onder invloed van drank, drugs’. Wappie zijn betekende dus aanvankelijk ‘dronken zijn’ of ‘stoned zijn’. Mogelijk is wappa van invloed geweest, dat in het Sranantongo een informeel en plat woord is voor ‘stoned’. Rond 2005 was wappie bij jongeren ook al in gebruik in de betekenis ‘gek, gestoord’.

De Dikke Van Dale nam wappie in 2017 op als bijvoeglijk naamwoord met de betekenis ‘onder invloed van drugs’ en ‘niet goed wijs’. In 2020 kwam het zelfstandig naamwoord wappie erbij, met de betekenis “iemand met bizarre, niet op feiten gebaseerde opvattingen over een bepaalde kwestie”.

Als zelfstandig naamwoord maakte wappie in 2020 snel opgang, vooral in de context van het coronavirus. Het werd een aanduiding voor mensen die de voorlichting van de overheid, virologen en epidemiologen niet vertrouwen, maar de ongefundeerde theorieën van niet-deskundigen wel. Samenstellingen als coronawappie, viruswappie en covidwappie zijn inmiddels ook zeer gebruikelijk.

Van de wap zijn

Wappie doet denken aan de uitdrukking van de wap zijn. Dat betekent ‘de kluts kwijt zijn, in de war zijn’ en ‘niet sporen’. Wap betekent hier eigenlijk ‘klap’, ‘draai om je oren’. Deze uitdrukking is ontstaan in het zuidoosten van Brabant en/of het noorden van (Nederlands) Limburg. Zo wordt in het boek Vergaete aorlog (‘Vergeten oorlog’) uit 1993 een vrouw beschreven die ram van de wap was (‘helemaal van slag’). Een verband tussen van de wap zijn en wappie is echter niet te vinden.