Gebiedsindeling
Gebiedsindeling van de zuidelijk-Nederlandse dialecten
0. Inleiding
-
De redacties van de drie grote
regionale woordenboeken (GRW) van het zuidelijke Nederlands - het Woordenboek van de
Vlaamse Dialekten (WVD), het Woordenboek van de Brabantse Dialecten (WBD) en het
Woordenboek van de Limburgse Dialecten (WLD) - hebben enige tijd geleden de
voorbereidingen gestart voor de lexicografische ontsluiting van de algemene woordenschat.
Het ligt in de bedoeling de presentatie van het materiaal in de drie woordenboekprojecten
in veel grotere mate dan tot nu toe het geval was op elkaar af te stemmen, zowel wat de
planning, de inhoud en de vormgeving van de afleveringen betreft als met betrekking tot de
microstructuur van de lemmata.
Een van de belangrijkste stappen
die de redacties van WBD en WLD in dat verband hebben genomen, is de aansluiting bij de
bestaande praktijk van het WVD inzake het opnemen van de geografische informatie. In de
delen I en II van WBD en WLD, over landbouwterminologie en vaktalen, is steeds in het
lemma zelf, bij elk trefwoord en zijn fonetische documentatie een opsomming opgenomen van
de plaatscodes waar een bepaalde dialectvorm geattesteerd werd. Soms, in enkele
afleveringen vaker, wordt de geografische spreiding van de belangrijkste heteroniemen uit
��n lemma bovendien op een taalkaart getoond.
Het WVD heeft als jongste van de
drie GRW op dit vlak van meet af aan voor een andere aanpak gekozen. De presentatie van
het materiaal is verdeeld over twee afzonderlijke boekdelen. In de eigenlijke
woordenboekafleveringen vindt men voor de geografische positionering van de trefwoorden
globaliserende frequentie- en streekaanduidingen. De fonetische documentatie wordt
samenvattend weergegeven. In het daarnaast uitgegeven "wetenschappelijk
apparaat" van iedere aflevering is voor de ge�nteresseerde lezer gedetailleerde
geografische en fonetische informatie te vinden (met plaatscodenummers).
Voor het WLD en WBD zal in de
afleveringen van deel III, die de algemene woordenschat behandelen, eenzelfde weg worden
ingeslagen. De afleveringen zullen veel kaarten bevatten met een beschrijvende tekst per
lemma waarin plaats- of streekaanduidingen voorkomen in plaats van lange rijen cijfers van
plaatscodes. Daarnaast zal, in boekvorm of anderszins, de exacte detailinformatie in de
vorm van fonetisch en geografisch gedocumenteerde opgaven van de informanten ter
beschikking gesteld worden.
Een van de eerste voorzieningen
die voor deze vernieuwing getroffen diende te worden, was het ontwerpen van eenduidige,
dialectologisch bruikbare gebiedsindelingen. Zij moeten de redacteur ten dienste staan bij
de beschrijving van de geografische verspreiding van de aangetroffen heteroniemen en
uiteraard net zo goed de lezer achteraf de mogelijkheid bieden om de globaliserende
beschijving van deze spreiding in het lemma te begrijpen.
In deze bijdrage worden de voor
het WLD- en WBD-gebied ontworpen indelingen voorgesteld en verantwoord. Volledigheidshalve
is ook de indelingskaart WVD mee opgenomen en beschreven. Deze indeling van het Vlaamse
dialectgebied werd reeds eerder gepubliceerd en verantwoord in de Inleiding van het WVD
(DEVOS, e.a. 1979 : 43-44).
1. Werkwijze
-
1.1. hoofd- en subregio’s
De bestaande terreinverdeling
tussen de drie GRW, die uitgaat van provinciegrenzen, blijft ook voor de afleveringen van
deel III gehandhaafd. (cf. kaart 1). Een traditionele uitzondering vormen een drietal
dorpen (Zwijndrecht, Burcht en St.-Anneke) op de linkeroever van de Schelde, die
dialectologisch aansluiten bij het Waasland in Oost-Vlaanderen, maar die administratief
tot de provincie Antwerpen behoren. Ze worden van oudsher zowel door het WVD als door het
WBD bewerkt.
De administratieve buitengrenzen
van de werkgebieden lopen evenwel niet altijd parallel met de dialectologische grenzen. Zo
ligt er tussen het West-Limburgse gebied ten oosten van de Gete en het aangrenzende
Brabantse Hageland een Brabants-Limburgse overgangszone (zie punt 5). Voor het noordelijke
deel van de grens tussen het Brabantse en Vlaamse werkgebied is de benedenloop van de
Schelde een vrij scherpe dialectgrens tussen Oost-Vlaams en Antwerps. In het zuiden echter
vormt de Oost-Vlaamse Denderstreek een brede overgangszone naar het Brabants toe. De
Oost-Vlaamse Dendersteden Dendermonde, Aalst, Ninove en Geraardsbergen en een groot deel
van het omringende platteland spreken al een West-Brabants dialect. De administratieve
grens tussen Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant is volstrekt geen dialectologische grens.
Voor de indeling van het WBD- en
het WLD-gebied hebben de beide redacties voor een indeling op twee niveaus geopteerd. Op
het niveau van de grotere regio’s is het WLD-gebied verdeeld in 10 regio’s, het
WBD-gebied telt er 9 (kaart 2). De meeste van deze hoofdregio’s werden vervolgens
verder onderverdeeld in subgebieden (kaart 3). Voor beide niveaus is de afbakening
grotendeels gebaseerd op bestaande dialectologische indelingen.
Voor het WLD-gebied is daarbij
gekeken naar de indeling van de Limburgse dialecten volgens de bekende isoglossen
(Schrijnen : 1920, Leenen : 1947, Pauwels en Morren : 1960), naar de indelingskaart van
het Zuidnederfrankisch (Goossens : 1965) en naar kaart 3 in Goossens : 1963.
In het WBD-gebied is voor
Noord-Brabant de indeling uit de dissertatie van Weijnen overgenomen (Weijnen : 1937,
1952). Voor de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant is er zoveel mogelijk naar gestreefd
om de dialectregio’s, zoals die in lokale en regionale monografie�n beschreven zijn,
te handhaven. Toch kon hier niet voor alle regio’s naar reeds getekende grenzen
teruggegrepen worden. Vooral de grens tussen het Kempens (gebied 40) en het Zuid-Brabants
(gebied 50) was moeilijk te trekken.
Voor alle in deze
gebiedsindeling getekende grenzen geldt uitdrukkelijk dat de woordenboekredacties ze niet
interpreteren of willen voorstellen als scherpe dialectgrenzen. Ze zijn integendeel te
zien als benaderende afbakeningen die vooral een werkzame gebiedsindeling moeten
opleveren. Om die reden heeft de WVD-redactie er in haar gebiedsindeling destijds voor
gekozen om geen lijnen maar bredere afbakeningsstroken tussen de diverse regio’s te
trekken. Dat principe is hier echter niet gevolgd, omdat het niet goed verzoenbaar was met
de fijnmazigere indeling op het niveau van de subgebieden.
In beide hier gepresenteerde
gebiedsindelingen vallen de meeste grenslijnen samen met een of enkele belangrijke
isoglossen. Net zo goed zijn er echter voor ieder afgebakend gebied grenslijnen van
dialectverschijnselen te vinden die er dwars doorheen lopen. De gebiedsindelingen
pretenderen dan ook niet meer dan samen een bruikbare indeling van de Zuidnederlandse
dialecten te leveren, waarmee de geografische spreiding van dialectverschijnselen op een
eenvoudige en doorzichtige manierbeschreven kan worden.
1.2. Benamingen en afkortingen
-
De namen die aan de
onderscheiden gebieden worden toegekend, zijn van diverse aard. Waar mogelijk werd ook bij
de naamgeving een beroep gedaan op de bestaande en ingeburgerde terminologie uit de
vakliteratuur (bv. Ripuarisch). Waar dat niet kon, werd getracht om aardrijkskundige
streeknamen zoals de Kempen of het Pajottenland te gebruiken. In andere gevallen werd een
voor de hand liggende nieuwe term gecre�erd, die bovendien een aanwijzing over de
lokalisering bevat (bv. noordelijk Oost-Limburgs).
De namen van de gebieden zeggen
op zichzelf niets over de dialecten die daar gesproken worden. Zo wil een term als
Bilzerlands zeker niet suggereren dat in heel dit gebied het dialect van Bilzen gesproken
zou worden. Het feit dat een dialectplaats in een bepaalde regio ligt, zegt alleen maar
dat het dialect van deze plaats meer overeenkomsten vertoont met de andere dialecten in
deze regio dan met de dialecten daarbuiten.
Voor elk van de hier ingevoerde
gebiedsnamen werd ook een geijkte afkorting gemaakt. Die afkortingen worden in de
woordenboeklemmata uiteraard zeer vaak gebruikt. Een overzicht ervan volgt hierna bij de
gedetailleerde beschrijving van de beide gebiedsindelingen.
1.3. Benoemingsmogelijkheden
-
De redacteurs van de drie GRW
beschikken met de hier voorgestelde gebiedsindelingen voortaan over een reeks
mogelijkheden om de geografische verspreiding van heteroniemen in de woordenboektekst te
beschrijven. Uiteraard kan bij slechts lokaal voorkomende lexemen gewoon de plaatsnaam
gebruikt worden. Van de Nederlandse plaatsnamen is de spelling aangepast volgens de
telefoonboeken van de Nederlandse PTT. Bij sommige plaatsnamen levert het gebruik ervan
evenwel problemen op, omdat ze twee (in enkele gevallen zelfs drie) keer in hetzelfde
woordenboekgebied voorkomen. Zo kan de plaatsnaam Heusden in het WLD-gebied betrekking
hebben op de dialectplaats met het Kloeke-nummer L 263b en op K 315; Gestel kan in het
Brabantse dialectgebied verwijzen naar L 229a, K 298 of K 312c. Om die reden werd beslist
om in die gevallen na een afzonderlijk vermelde plaatsnaam steeds de naam van de regio
tussen haakjes toe te voegen.
Daarnaast werd voor twee van de
drie GRW aan de hand van de beschikbare monografie�n een zogenaamde "canonieke
lijst" van plaatselijke of streekwoordenboeken opgesteld (cf. kaart in bijlage voor
WLD en WBD). Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen gedrukte publicaties (die
"woordenboek" (Wb.) genoemd worden) enerzijds en ongepubliceerde bronnen (die
"woordenlijst" (Wl.) genoemd worden) anderzijds. De plaatsen waarvoor een werk
in de canonieke lijst werd opgenomen zijn op kaart 2 met een cirkeltje aangeduid. De
plaatsnaam van een dialectplaats uit de canonieke lijst met de toevoeging "Wb."
Of "Wl." fungeert als citeerafkorting; bij streektaalwoordenboeken (zoals bv.
het Weertlands Woordenboek of het Haspengouws Idioticon) fungeert de streektaalnaam uit de
titel van het werk als plaatsnaam. In alle andere gevallen van aan te halen bronnen buiten
de canonieke lijst wordt de auteursnaam met jaartal van uitgave als citeervorm gebruikt.
Van werken waarnaar op deze wijze verwezen wordt, is een volledige referentie
vanzelfsprekend in de bibliografie van de aflevering terug te vinden.
Ten slotte zullen in de
woordenboeklemmata uiteraard zoveel mogelijk de gebiedsnamen uit de hier voorgestelde
indeling gebruikt worden. De redacteurs zullen waar nodig ook meer globaliserende
omschrijvingen zoals "in de oostelijke helft van Belgisch Limburg" of "in
nagenoeg heel Vlaams-Brabant en het zuiden van de Antwerpse Kempen" moeten gebruiken.
Deze ad hoc-terminologie zal echter steeds zelfverklarend zijn.
2. De indeling van het WLD-gebied
-
Het WLD-gebied bestrijkt de
provincies Belgisch en Nederlands Limburg en het vanouds Germaanstalige noordoostelijke
deel van de provincie Luik. Het wordt ingedeeld in 10 hoofdregio’s, die min of meer
de vorm van langgerekte stroken hebben en van het zuidoosten naar het noordwesten op
elkaar aansluiten. De perifere Limburgse gebieden 60 (Truierlands), 70 (Brabants
Limburgs), 80 (Lommels), 90 (Zuid-Gelders Limburgs) en 100 (Noord-Gelders Limburgs) vormen
overgangszones naar de Brabantse en de Gelders dialecten toe, terwijl gebied 10
(Ripuarisch) de overgang vormt naar de Keulse dialectregio.
De vier centrale
hoofdregio’s worden nog verder verdeeld in subgebieden. Op die manier ontstaan binnen
het WLD-gebied volgende deelgebieden:
gebiedsnummer en -naam | afkorting |
|
|
3. De indeling van het WBD-gebied
3.1. Beschrijving
-
Het gebied van het WBD omvat de
provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant, iclusief het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest. De hierna gepresenteerde indeling verdeelt dit gebied in negen
hoofdregio’s. In drie daarvan, te weten Het Westhoeks (70), het Cuijks (80) en het
Budels (90) worden strikt dialectologisch gesproken geen Brabantse dialecten gesproken.
Deze perifere regio’s liggen echter wel binnen de provinciegrenzen en om die reden
worden hun dialecten ook mee behandeld in het WBD.
De zes
"Brabantssprekende" hoofdregio’s van het WBD-gebied worden, beginnend in
het noordwesten, in uurwijzerzin genummerd. Vijf van deze zes hoofdregio’s worden nog
verder opgedeeld in subgebieden. Dat levert de volgende gebiedsindeling op:
gebiedsnummer en -naam | afkorting |
|
|
3.2. Verantwoording
-
Omdat er voor het Belgische deel
van het WBD-gebied niet uitgegaan kon worden van het resultaat van eerdere
indelingspogingen voor de dialecten in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant, volgt
hierna een korte beschrijving van de criteria die bij het trekken van de voornaamste
indelingslijnen in deze regio’s een rol gespeeld hebben.
1. De oostgrens van het
Getelands (60) is de Getebundel zoals die door Pauwels en Morren beschreven is (Pauwels en
Morren 1960). De westgrens van deze regio is de Uerdingerlijn.
2. Het Kleinbrabants (51)
beslaat het gebied dat door Blancqaert als werkterrein voor het eerste deel van de Reeks
Nederlandse Dialectatlassen is afgebakend (Blancqaert 1925).
3. Het Pajottenlands (52)
bestrijkt dan het resterende zuidwestelijke deel van het Zuid-Brabants. Omdat de dialecten
in de buurt van Brussel eerder westelijk dan oostelijk geori�nteerd zijn, werd de
Brusselse agglomeratie bij het Pajottenlands gevoegd. Uiteraard bekleedt het als bedreigd
stadsdialect binnen deze dialectregio een zeer specifieke plaats.
De westgrens van het Hagelands
(54) is grotendeels - i.e. vanaf Tremelo (P 022) tot net ten zuiden van Leuven (P 088) -
vastgelegd in een oudere Leuvense licentiaatsverhandeling over dit gebied (Lontie 1923).
Voor het resterende zuidelijke stukje tot op de taalgrens werd de loop van de Dijle als
grens aangenomen.
Deze afbakening van het
Hagelands stemt overeen met de vage begrenzing die door Tuerlinckx in 1886 werd
beschreven: "de streek gelegen tusschen Diest, Tienen, Leuven en Aerschot"
(Tuerlinckx 1886 : 1). Ze is evenmin strijdig met de definitie van het Hageland van E.
Vliebergh: "deel der provincie Brabant, gelegen tusschen Ghete, Demer en Dijle"
(Vliebergh s.d. : 12).
Bovendien valt deze grens tussen
het Hagelands en het Centraal Zuid-Brabants (53) samen met lingu�stische grenzen in deze
streek, zoals de westgrens van het Leuvense ontrondingsgebied (Verstegen 1941 : 302-303)
en de westgrens van het aaneengesloten Zuidbrabantse gebied waarin "-em" voor
enclitisch "hij" voorkomt (Goossens 1992 : 38-39, kaarten 2 en 3).
5. De oostgrens van het Antwerps
(13) volgt vanaf de rijksgrens ten oosten van Loenhout (K 205) tot bij Lier (K 291) de
isofoon die het gebied met ��n gesloten korte e-klank afbakent (Van Linden 1968 : 60
e.v.).
Voor de zuidgrens van het
Antwerps (13) werd de loop van de Rupel en de Nete gevolgd, zodat Boom en omgeving nog bij
het Antwerps aansluiten. Hoewel het Kloeke-codenummer het tegendeel suggereert, sluit
Walem (K 325a) meer aan bij Sint-Katelijne-Waver (K 331) en Mechelen (K 330) dan bij Rumst
(K 325) (Wijnants 1939 : dl. IV, verzamelkaart).
6. De zuidgrens van het Kempens
(40) is de aardrijkskundige grens van de Kempen: de Demer- en Dijlevallei tot Bonheiden (K
334). Om de dialectologische relevantie van deze geografische scheidingslijn na te gaan,
werden de kaarten bij de studie van J.L. Pauwels over het dialect van Aarschot en
omstreken (Pauwels 1958 : deel 2) bestudeerd.
Van de 267 kaarten die Pauwels
voor het gebied tussen Zichem (K 351) en Keerbergen (K 337) getekend heeft, zijn er 37 die
een min of meer horizontaal verlopende isofoon vertonen (nrs. 14, 17, 19, 20, 21, 22, 31,
34, 40, 42, 57, 58, 59, 60, 62, 63, 65, 71, 72, 79, 102, 103, 112, 116, 127, 131, 157,
168, 187, 191, 209, 221, 237, 238, 242, 266). Een combinatiekaart van deze 37 lijnen laat
zien dat in de oostelijke helft van Pauwels’ onderzoeksgebied van Averbode (K 351a)
tot Tremelo (P 022) de provinciegrens tegelijk de belangrijkste horizontaal verlopende
klankgrens is.
Begijnendijk (K 344) en
Keerbergen (K 377) zijn overgangsdialecten die zich in ongeveer gelijke mate zowel tegen
hun noordelijke als tegen hun zuidelijke buurgemeenten afzetten. Daarom werd de positie
van deze twee plaatsen nog eens op alle 267 kaarten bekeken. Op 60 van Pauwels’
kaarten scheidt een klankgrens Begijnendijk (K 344) duidelijk van de noordelijk gelegen
Antwerpse plaatsen Houtvenne (K 343) en Ramsel (K 349). Op 53 kaarten verloopt de
klankgrens tussen Begijnendijk en de zuidelijk gelegen Brabantse plaatsen Baal (P 023) en
Betekom (P 024). Vanwege dit lichte overwicht kan bijgevolg ook hier de provinciegrens het
beste als scheiding tussen Kempens en Zuid-Brabants gevolgd worden.
Op niet minder dan 126 door
Pauwels getekende kaarten vormt de Dijle tussen Keerbergen (K 377) en Haacht (P 016) een
duidelijke dialectgrens. Daarom wordt ook Keerbergen in deze indeling bij het
Zuiderkempens gelaten.
Vanaf Tremelo (P 022) tot aan de
grens met het Antwerps volgt de gebiedsgrens de loop van de Dijle, waarbij Muizen (K 335)
en Mechelen (K 330) bij de Zuider-Kempen blijven.
Het westelijke deel van de grens
tussen het Noorderkempens (41) en het Zuiderkempens (42) stemt met de aardrijkskundig
scheiding tussen Noorder- en Zuiderkempen overeen: de lijn Wijnegem (K 253) - Grobbendonk
(K 268) - vallei van de Kleine Nete. Het oostelijke deel van deze grens werd evenwel
aangepast aan de dialectologische realiteit, die Olmen (K 313), Balen (K 277),
Kwaadmechelen (K 314) en Oostham (K 315) bij het Noorderkempens laat aansluiten.
4. De indeling van het WVD-gebied
-
De indeling van het WVD-gebied
werd ontworpen door de 2 WVD-redacteurs van het eerste uur, Magda Devos en Hugo Ryckeboer,
en staat kort beschreven in de Inleiding op het WVD (Devos, Ryckeboer e.a. 1979 : 43-44).
In de aflevering over de kuiper en de hoepelmaker (Van Keymeulen e.a. 1988) werd voor het
eerst ook Zeeuws-Vlaanderen bewerkt. Het overzichtskaartje op blz. XIV kan dan ook
beschouwd worden als een aanvulling op het indelingskaartje op blz. 44 van de Inleiding.
Het WVD acht het wenselijk om
voor deel III de vertrouwde indeling te behouden. Die indeling heeft in de praktijk haar
werkbaarheid bewezen, en zo werd ook een breuk met het verleden vermeden. We vatten even
samen. Het WVD gebruikt als hoogste niveau de namen van de provincies West-Vlaanderen (WV)
en Oost-Vlaanderen (OV), en de streeknamen Frans-Vlaanderen (FV) en Zeeuws-Vlaanderen
(ZV). Op een tweede niveau worden die geografische omschrijvingen verder onderverdeeld met
de windstreken: b.v. FV noord, WV oost, OV noordoost e.d. Een derde indeling - qua grootte
van de regio's te vergelijken met niveau twee - is een onderverdeling in streken "die
zonder precies afgebakend te zijn meestal overeenkomen met een historisch of taalkundig
landschap" (Devos, Ryckeboer e.a. 1979 : 44). Voor Frans-Vlaanderen werden geen
streken onderscheiden; voor Zeeuws-Vlaanderen werd de indeling van het Woordenboek der
Zeeuwse Dialecten overgenomen. Die indeling is zowel taalkundig als strikt geografisch
relevant. In Zeeuws-Vlaanderen volgen de isoglossenbundels immers vrij goed de loop van de
oude kustlijnen (zie Taeldeman 1979).
Overzicht van de streekaanduidingen met de afkorting ervan.
streekaanduidingen | afkorting |
|
|
|
|
|
|

5. Gebiedsgrenzen
5.1. De grens tussen Limburgs en Brabants
-
Bij het maken van de boven
beschreven gebiedsindeling bleek algauw dat het noodzakelijk was om de gebiedsbenamingen
en -afbakeningen goed op elkaar af te stemmen. De overgang tussen Limburgs en Brabants -
en daarmee ook de naad tussen de werkterreinen van WLD en WBD - is immers een complexe
zaak.
In het WBD-gebied liggen twee
gebiedjes die dialectologisch gezien bij het Limburgs aansluiten. Ten eerste is dat het
Budels (90), waarvan precies om die reden in het WBD-gebied een aparte regio is gemaakt.
De dialecten van Budel (K 285), Groot Schoot (K 285a), Maarheze (K 284) en Soerendonk (K
283) sluiten bij de Dommellandse dialecten van gebied 51 in de WLD-indeling aan.
Ook in de Brabantse plaatsen
Rummen (P 107a) en Grazen (P 108) worden Limburgse dialecten gesproken. Deze plaatsen
sluiten in de indeling bij het Truierlands (60) op de WLD-kaart aan.
Omgekeerd zijn er ook gebiedjes
op de WLD-kaart die dialectologisch gezien Brabants zijn. Drie ervan vormen samen het
Brabants Limburgs (70), namelijk:
1) het Getelands (73), bestaande uit de dialecten van Zelem (P 044), Meldert (P 045), Linkhout (P 046), Loksbergen (P 047), Halen (P 048) en Zelk (P048a), die aansluiten bij het Getelands op de WBD-kaart; 2) het Zuiderkempens (72), bestaande uit de dialecten van Oostham (K 315), Kwaadmechelen (K 314), Genendijk (K 314a), Hulst (K 353c), Tessenderlo (K 353), Schoot (K 353a) en Engsbergen (K 353b), die aansluiten bij het Zuiderkempense gebied op de WBD-kaart; 3) het Noorderkempens (71), bestaande uit de dialecten van Kerkhoven (K 317a) en Leopoldsburg (K 317), die aansluiten bij het Noorderkempense gebied op de WBD-kaart.
-
Buiten het Brabants Limburgs
(70) bestaat ook het Lommelse gebied (80) uit sterk Brabants gekleurde dialecten binnen de
grenzen van het WLD-gebied. Het Lommels omvat de dialecten van Lommel (K 278),
Stevensvennen (K 278a) en Lommel-Kolonie (L 312a) en sluit aan bij het noordelijk gelegen
Kempenlands (31) op de WBD-kaart.
Tenslotte vormt het
Beringerlands (53) binnen het Limburgse gebied een echte overgangszone tussen Limburgse en
Brabantse dialecten. Van de dialecten gesproken in Beringen (K 358), Eversel (K 358a),
Tervant (K 358b), Paal (K 357), Beverlo (K 318), Korspel (K 318a) en Heppen (K 316) is
amper uit te maken of ze meer Limburgs dan wel meer Brabants getint zijn. Ze werden
uiteindelijk als afzonderlijke groep onder het West-Limburgs (50) opgenomen.
5.2. De grens tussen Vlaams en Brabants
De aansluiting tussen de WVD- en WBD-indeling levert geen grote problemen op. Hoewel het Waaslands een gedeeltelijk verbrabantst dialect is, vormt de benedenloop van de Schelde toch een goede dialectgrens met het Antwerps. In het zuiden sluit de streek van Dendermonde aan bij het Kleinbrabants in het WBD; de Denderstreek bij het Pajottenlands.
Bibliografie
-
Blancquaert, E.
1925 Dialect-atlas van Klein-Brabant. Antwerpen.
Devos, M. e.a.
1979 Woordenboek van de Vlaamse Dialekten. Inleiding.
Tongeren.
Ghijsen, Ha. C. M.
1964 Woordenboek der Zeeuwse Dialecten. Den Haag.
Goossens, J.
1963 Taalgeografie en moderne naamgeving. Tijdschrift
voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 80, 41-54, 185-203.
Goossens, J.
1965 Die Gliederung des S�dniederfr�nkischen. Rheinische
Vierteljahrsbl�tter 30, 79-94.
Goossens, J.
1992 Dialecten in het centrale Zuidnederlandse
stedennetwerk. Taal en Tongval themanummer 5, 29-47.
Leenen, J.
1947 Limburgse klankgrenzen. Bijdragen en Mededelingen
van de Dialectencommissie, 1-13.
Lontie, R.
1923 Het dialect van Lubbeek en dialectgeographie van
West-Hageland. (Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven)
Pauwels, J. L.
1935 De taal in het Hageland. Steden en Landschappen
VIII, De Demervallei. Antwerpen, 31-40.
Pauwels, J. L.
1958 Het dialect van Aarschot en omstreken. (=
Bouwstoffen en studi�n voor de geschiedenis en de lexicografie van het Nederlands, dl. V).
Pauwels, J. L. & L. Morren
1960 De grens tussen het Brabants en het Limburgs in
Belgi�. Zeitschrift f�r Mundartforschung XXVII, nr. 2, 88-96.
Schrijnen, J.
1920 De Isoglossen van Ramisch in Nederland. Bussum.
Taeldeman, J.
1979 Op fonologische verkenning in Zeeuws-Vlaanderen. Taal
en Tongval XXXI, 143-191.
Tuerlinckx, J. F.
1886 Bijdrage tot een Hagelandsch Idioticon. Gent.
Van Keymeulen, J. e.a.
1988 Woordenboek van de Vlaamse Dialekten. Deel II: Niet-agrarische
vaktalen. Aflevering 4: De kuiper en de hoepelmaker. Gent/Tongeren.
Van Linden, L.
1968 De korte e-fonemen in de Provincie Antwerpen. Een
struktuurgeografisch onderzoek. Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven.
Verstegen, V.
1941 De ontrondingsgebieden in Zuid-Nederland. Handelingen
van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, 299-304.
Vliebergh, E.
s.d. Het Hageland. Bijdrage tot zijn ekonomische
geschiedenis in de XIXe en in ‘t begin der XXe eeuw. Brugge.
Weijnen, A.A.
1937 Onderzoek naar de dialectgrenzen in
Noord-Brabant in aansluiting aan geographie, geschiedenis en volksleven. Fijnaart.
Weijnen, A.A.
1952 De dialecten van Noord-Brabant.
‘s-Hertogenbosch.
Weijnen, A.A. & J. Van Bakel
1967 Voorlopige inleiding op het Woordenboek van de
Brabantse Dialecten. Assen.
Weijnen, AA. e.a.
1983 Woordenboek van de Limburgse Dialecten. Inleiding en
agrarische terminologie I.1. Assen
Wijnants, P.
1939 Het dialect van Mechelen.
(Licentiaatsverhandeling K.U.Leuven.)
R. Belemans, J. Kruijsen, J. Van Keymeulen