etymologiebank.nl

Zoekresultaten

Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

abdij - (klooster met abt of abdis)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

abdij zn. ‘klooster met abt of abdis’
Mnl. abedie, abdie [1240; Bern.].
Ontleend aan christelijk Latijn abbatia ‘abdij’, zie → abt.
FvW meent gezien de -d- dat het woord mogelijk via een Romaanse taal is overgenomen, dus uit Romaans *abbadia. Mnd. heeft ab(be)die, dus evenals het Middelnederlands met -d-. Nhd. Abtei is in ieder geval rechtstreeks overgenomen uit het christelijk Latijn, Engels abbey via Oudfrans abeie (Nieuwfrans abbaye).

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

abdij [klooster] {ab(e)die 1201-1250} < middeleeuws latijn abbatia [idem] (vgl. abt).

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

abdij znw. v. mnl. ab(e)dîe < rom. *abbǎdia < lat. abbātia. — zie: abt.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

abdij znw., mnl. ab(e)dîe v. Uit rom. *abbădia (lat. abbâtia). Evenzoo ohd. abbateia v. (t uit d; of direct uit mlat. abbatia; nhd. abtei), mnd. ab(be)dîe v.

J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gent

abt m., Mnl. abbet, gelijk Ohd. abbât (Mhd. abbet, Nhd. abt), Ags. abbod, abbot (Eng. abbot), Ofri. abbet, On. abbati, uit Mlat. abbátem, accus. van abbas, maar met opgeschoven klemtoon (ábbatem). Het Lat. woord komt uit het Gr., en dit uit het Syr. abbā = vader, niet uit het Hebr. waar het āb is (z. Marcus XIV, 36 en Paulus, Rom. VIII, 15). — Abdij, Mnl. abbedie, gelijk Ohd. abbateia (Mhd. abbeteie, Nhd. abtei), Eng. abbey en Fr. abbaye, uit Mlat. abbatiam (-ia), — en abdis, Mnl. abbedisse, gelijk Mhd. abtissin, Eng. abbess, Fr. abbesse, uit Mlat. abbatissam (-a). De d van abdij en abdis is te wijten aan het Rom. , dat de intervoc. t tot d maakte; abt heeft de d als slotklank tot t verscherpt.

Thematische woordenboeken

N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboek

abdij (Romaans *abbadia)

T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, Purmerend

Abt. In ’t Syrisch (de taal van een deel der oudste Christenen) was abba ’t woord voor vader en verder voor: monnik. ’t Gr. nam dit als abbas over; in ’t kerklatijn was de accusatief abbatem, met den klemtoon op ba, en daarvan maakte onze taal abt (’t Mnl. nog abbet). In de woorden abdij (Lat. abbatia) en abdis ging de t in d over, evenals bijv. dit in proosdij (van proost) geschiedde.

Uitleenwoordenboeken

N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015

abdij ‘klooster geleid door een abt’ -> Duits Abtei ‘klooster geleid door een abt’; Deens abbedi ‘klooster geleid door een abt’ (uit Nederlands of Nederduits); Noors abbedi ‘klooster geleid door een abt’ (uit Nederlands of Nederduits).

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

abdij klooster 1240 [Bern.] <ME Latijn

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.