Zoekresultaten
zes - (6)Etymologische (standaard)werken M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamzes telw. ‘6’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenzes* [telwoord] {ses(se), zesse 1201-1250} oudsaksisch, oudhoogduits sehs, oudfries, oudnoors sex, oudengels siex, gotisch saihs; buiten het germ. latijn sex, grieks hex, (< ∗swex), albaans gjashtë, oudiers sé, welsh chwech, litouws šeši, oudkerkslavisch šestĭ, armeens vecʽ, oudindisch ṣaṣ. De uitdrukking van zessen klaar zijn [van aanpakken weten] betekent eig. dat een paard geen gebreken heeft aan zijn belangrijkste onderdelen, namelijk de beide ogen en de vier benen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenzes telw., mnl. ses, sesse, os. ohd. sehs (nhd. sechs), ofri. sex, oe. siex (ne. six), on. sex, got. saihs. — lat. sex, gr. héks (< *seks), oi. śaś-, śaṭ, av. xšvaš, oiers sē, lit. šešì, toch. A šäk, B. škas < idg. *s(u̯)eḱs (IEW 1044). De namen van de getallen 6 en 7 gelijken sterk op die in de semietische talen, vgl. akkad. šeššu en sību en westsem. *šeš en *šibš. De gelijkheid is te opvallend, om niet aan de mogelijkheid van ontlening te denken. L. Gerschel, Annales 1962, 691-714 wijst er op, dat de grondrij der getallen die van 1-4 is, dat dan 5 de aanduiding van een onbestemde grotere hoeveelheid (zie: vijf) en dat dan acht met zijn dualisvorm de sprong naar de tweede groep van vier zou zijn geweest; de tussenliggende getallen 6 en 7 zouden dan ontleningen aan een semietische taal zijn. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagzes telw., mnl. ses (sesse). = ohd. sëhs (nhd. sechs), os. sëhs, ofri. sëx, ags. siex (eng. six), on. sëx, got. saíhs, krimgot. seis “zes”, germ. *sexs = ier. sê, lat. sex, gr. *séx > ex, lak. en elders wéx, lit. (met flexie-uitgang) szeszì, arm. vec̣, oi. ṣáṭ (ṣáṣ), av. xšvaš “zes”. Afgeleide znww. zijn obg. šestĭ, obg. gˈaštɛ “id.” De idg. vorm was *sweks of iets dgl.; de oorspr. anlaut is moeilijk vast te stellen. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haagzes. Adde: toch. A. ṣak ‘id.’. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentzes telw., Mnl. ses, Os. sehs + Ohd. id. (Mhd. id., Nhd. sechs), Ags. siex (Eng. six), Ofri. sex, On. id. (Zw. sex, De. seks), Go. saihs + Skr. ṣaṣ, Av. xšvaš, Gr. héx, Lat. sex, Oier. sé, Osl. šesti, Lit szeszi. — In van zessen klaar wordt gezinspeeld op de twee oogen en de vier voeten van een goed paard. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastrichtzès (telw.) zes; Sermoen euver de Weurd (18e eeuw) ses, Vreugmiddelnederlands sehs <1151-1200>. G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschses s.nw., telw. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunssessie III: dim. v. ses. Thematische woordenboeken C.H.Ph. Meijer (1919), Woorden en uitdrukkingen verklaard door Dr. C. H. Ph. Meijer, AmsterdamZessen (Van) klaar zijn, geheel flink, klaar, bekwaam, ferm zijn; oorspr. van paarden, wier vier pooten en twee oogen in orde zijn. Rusting, Volgeest. Werken 469: “Paarden, die van zessen schoon en klaar zijn.” Het Friesche spreekwoord: op vieren beslagen zijn, dat dezelfde bet. heeft, ziet op de vier pooten. Uitleenwoordenboeken N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015zes ‘telwoord’ -> Javindo ses ‘telwoord’; Negerhollands ses, sees ‘telwoord’; Berbice-Nederlands sesi ‘telwoord’; Skepi-Nederlands ses ‘telwoord’; Sranantongo zes ‘telwoord’. Dateringen of neologismen N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamzes* telwoord 0701-800 [Lex Salica] Idioomwoordenboeken F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen2641. Van zessen klaar zijn,d.w.z. in alle opzichten klaar zijn, flink zijn; eig. gezegd van een paard, dat twee goede oogen en vier flinke pooten heeft. Vgl. Berkhey, Nat. Hist. IV1, 108: Wanneer onze Hollanders van een volmaakt Paard spreeken, is het gewone woord, dat het van zessen klaar zy; dat is, dat er geene gebreken aan de zes voornaamste deelen, die tot een goed Paard behooren, zyn; te weten aan de vier Pooten en de twee Oogen. Sedert de 17de eeuw gebruikelijk; vgl. Huygens IV, 152: Niew, Aengenaem gesangh op Fugen, wel door-regen, Van Moerk. 474: s' Is van Klinck tot de Neering, neen byget, s'is (seg ick) een van sessen; Rusting, 469: Paarden, die van zessen schoon en klaar zyn; Brieven van B. Wolff en A. Deken, 226; V. Janus, 68; Van Eijk II, 69; Nkr. VII, 30 Aug. p. 5: De bloem der radikalen, de vrees der socialen, den vijand een gevaar; een man van zessen klaar; VIII, 1 Aug. p. 6: Het was een echte Hègèner, een dandy, heur, van zessen klèr, met vouwtjes in de broek; Antw. Idiot. 1479: van zessen klèèr zijn, gauw gereed, bij der hand, handig en bekwaam. Zoo zegt men in het Friesch ook: fen seizen klear naast hy is op fjouweren bislein (hij is op vieren beslagen), dat is: hij is van zessen klaar; in Groningen: van zessen kloar (Molema, 484 a); vgl. ook het fr. avoir bon pied, bon oeil, être tout à fait valide (Hatzf. 1618 a). Overige werken Julius Pokorny (1959), Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch, Bern.su̯ek̑s, sek̑s, ksek̑s, ksu̯ek̑s, u̯ek̑s (: uk̑s) ‘sechs’ Ai. ṣáṭ (aus saṭṣ), av. xšvaš; arm. vec̣ (in vat’sun ‘60’ ist a aus e umgelautet); gr. ἕξ, dial. ϝέξ (knidisch ξέστριξ ‘sechszeilige Gerste’, vielleicht aus *ξεξ); alb. gjashtë; lat. sex; air. sē ‘6’, seser ‘6 Mann’, mōr-feser ‘magnus seviratus, 7 Mann’, cymr. usw. chwech ‘6’; got. saihs, aisl. sex, ahd. sehs; lit. flektiert šešì; aksl. šestь (= ai. ṣaṣṭí-); toch. A ṣäk, В ṣkas; vgl. lat. sēdecim: ai. ṣōḍaśa 16 (av. xšvašdasa- ‘der 16.’). WP. II 522 f., WH. II 528 f., Wackernagel-Debrunner III 355 f., Ross TPS 1944, 54 f. Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |